Een agressieve demonstrant tijdens een demonstratie tegen coronamaatregelen op 23 januari 2022 in Brussel, België. Foto Kristof Vadino
Een agressieve demonstrant tijdens een demonstratie tegen coronamaatregelen op 23 januari 2022 in Brussel, België.

Foto Kristof Vadino

Het doodsprentje vertelt het grote verhaal van de haastige fout

Het klimaat voor journalisten is guur geworden. Maar dat ontslaat ons niet van de plicht om te blijven werken aan geloofwaardigheid en vertrouwen. Geef de journalist daarvoor de tijd.

Steven De Bock was nog student toen hij begin jaren negentig bij Het Volk zijn eerste stappen in de journalistiek zette. De jongste jaren was hij chef nieuws bij Nieuwsblad. Maar sinds september doe hij weer wat hij het liefst doet: artikels schrijven.

Zijn doodsprentje heeft jarenlang op mijn bureau gestaan. Patrice Braut. Een onbekende Brusselaar die plots beroemd werd omdat hij het enige Belgische slachtoffer was van de aanslagen van 9/11. Het stond daar omdat Patrice Braut voor mij ook iets heel anders was: de belangrijke journalistieke levensles ‘Pas op met haastwerk’.

Ik had een portret van hem gemaakt. In zeven haasten was ik naar zijn ouders getrokken, tegen een te strakke deadline had ik het stuk uitgeschreven. Nadien was ik van de redactie naar huis gegaan, met een licht knagend gevoel. De volgende dag bleek waarom: ik had Patrice een verkeerde voornaam gegeven.

Je kan het een detail noemen. Niemand heeft er mij op aangesproken. Misschien heeft zelfs niemand het gezien. Maar voor mij was het een bron van grote schaamte. En een les. Eentje die ik wilde onthouden, door het doodsprentje altijd in de buurt van mijn klavier te houden.


Er hangt een kwaadheid in de samenleving die zich ook tegen ons journalisten richt

We zijn vele jaren verder. Het doodsprentje is bij een zoveelste verhuis verdwenen, een spijtig gevolg van het clean desk-beleid. Ik moet ook eerlijk bekennen dat ik bij het schrijven van dit stuk zelfs even heb moeten checken hoe Patrice Braut ook alweer heette. Maar de les zelf ben ik nooit vergeten. En als ik mezelf weer eens voorbij dreig te hollen, helpt het mij om een beetje terug te schakelen. Want ongeveer twintig jaar verder is die les misschien wel relevanter dan ooit. De digitalisering heeft alles nog zoveel sneller gemaakt, met alle gevaar op fouten vandien. En de kans dat je als journalist of als nieuwsmedium wordt afgestraft voor een fout is groter dan ooit. Voor je ze kan rechtzetten, kan een stomme fout al leiden tot een storm op Twitter. Een haastige slordigheid kan al volstaan om extra benzine te geven aan de ondertussen zo bekende riedel: ‘Je kan ze niet vertrouwen, die klassieke media’.

Het zijn sowieso moeilijke tijden voor journalisten. Op de informatiesnelweg is het drukker dan ooit. Nieuwe spelers, nieuwe communicatievormen. We moeten opboksen tegen een oneindige stroom aan fake news die de wereld via sociale media overspoelt. En tegelijk vinden via diezelfde Twitters en Telegrams extreme stemmen een forum om in te hakken op onze geloofwaardigheid. Veel kleine Donald Trumps. Giftig, gemeen, slopend. En ze vinden een vruchtbare voedingsbodem. Er hangt immers een kwaadheid in de samenleving die zich ook tegen ons richt. Het leidt tot verbale vijandigheid, die heel soms zelfs fysiek wordt.

In Nederland wordt gesproken over manieren om journalisten en de journalistiek te beschermen. Ook in Vlaanderen lopen er gesprekken tussen redacties, persbond en de overheid. Er is ook echt reden tot ongerustheid. Journalisten die berichten over de coke-maffia vrezen dat ze persoonlijk een doelwit kunnen worden. En die vrees is terecht. Journalisten die naar gewelddadige betogingen gaan lijken vaker dan vroeger te delen in de klappen – van relschoppers en ordediensten. En er is dat dreigende, onaangename gevoel dat je – geheel onverwacht – in het centrum van een Twitter-rel terecht kan komen waarin respect of privacy plots onbestaande waarden lijken.

En bovenop al die problemen is er dus ook die ‘boze burger’, die ‘niets meer gelooft van de klassieke media’ en die reageert met een soms verrassend heftige vijandigheid. Vraag is hoe we die overtuigen van onze geloofwaardigheid en onze correcte intenties. En meer dan ooit denk ik dat het antwoord is: door vol te houden.

Beatrice de Lavalette, een slachtoffer van de Brusselse aanslagen ten tijde van haar revalidatie na het verlies van haar beide benen. Nu is ze paralympisch atlete.
Foto Guy Puttemans

Natuurlijk moeten we onszelf constant in vraag stellen. Natuurlijk is er altijd verbetering mogelijk. Maar tegelijk kijk ik met trots naar hoe we op de redactie ons werk doen. Ik zie collega’s die boven zichzelf uitstegen tijdens de coronacrisis. Die in recordtijd uitgroeiden tot experts in de materie, en hun uiterste best deden om de vele vragen te beantwoorden die er leefden. Snel, helder, correct. Ik zie collega’s wroeten om in politieke dossiers te ontdekken wat er echt aan de hand is. En ik zie collega’s proberen om complexe, technische dossiers te vertalen naar mensentaal. Door de baan op te gaan, en die mensen op te zoeken die betrokken zijn. Want het stikstofdossier, dat gaat ook over menselijke drama’s bij boeren. De corona-epidemie gaat ook over oudere mensen die in eenzaamheid stierven. Het crèche-debat gaat over ongeruste ouders, maar ook over goedmenende crèche-uitbaters die failliet dreigen te gaan. En de asielcrisis, die gaat over Latib in zijn tentje op de brug en over Katrijn met haar warme soep.

Vraag mij waar Nieuwsblad voor staat, en daar ligt voor mij het antwoord. In die combinatie. Vraag mij waar betrouwbare journalistiek voor staat, en het antwoord blijft hetzelfde. Voor heldere antwoorden op de vragen die de mensen zich stellen. Voor duidelijke inzichten, zeker als de toestand troebel is. En vooral ook voor aandacht voor diegene die vergeten dreigt te worden. Net daar moeten we gaan aankloppen met de boodschap: „Ik ben hier, vertel eens, ik heb tijd”.


Ik had een slachtoffer in de haast een verkeerde voornaam gegeven. Zijn doodprentje herinnerde mij daaraan

Hoe belangrijk het is, heb ik recent zelf nog ervaren, in het Belgische terreurdossier. Die aanslagen op de luchthaven en metrostation Maalbeek zijn voor velen bijna abstract geworden. We noemen ze ‘erg’, en ‘gruwelijk’, en ‘verschrikkelijk’, maar voelen er nog maar weinig bij. Tot je aan tafel zit met een vrouw die het voor haar ogen zag gebeuren, en je haar ineen ziet krimpen als ze er opnieuw over vertelt. En dan begrijp je naast de pijn ook de kwaadheid en de ontgoocheling. Omdat ze sinds de aanslag niet alleen in haar trauma, maar ook in een administratieve mallemolen verstrikt zit.

Laat ons dus vooral onderzoeken of we journalisten beter kunnen en moeten beschermen tegen reële gevaren. Maar laat ons tegelijk ook zelf blijven voortwerken aan onze geloofwaardigheid. Door de tijd te nemen om ook moeilijke dossiers echt te doorgronden en onze lezers correct te informeren. Door tijd te investeren in het verhaal van de mensen die getroffen worden. Door voldoende voeling te houden met de echte wereld. Die van die kwade mensen. Maar ook die van al die andere mensen, die misschien veel minder roeptoeteren op Twitter, maar even relevant zijn. Mensen die hun best doen om de samenleving wat mooier te maken. Mensen die hun kwaadheid proberen om te zetten in iets positiefs. Of mensen die hulp nodig hebben, maar niet weten waar die te zoeken.

Dat alles kost tijd. Tijd die er in deze jachtige nieuwstijden soms te weinig lijkt te zijn. Omdat de deadline te vaak ‘nu’ dreigt te worden. Terwijl tijd – goed bestede tijd – net een machtig wapen kan zijn in de strijd die we moeten voeren voor onze geloofwaardigheid. Ik moet zelf ook maar weer eens op zoek naar dat doodsprentje. Zo clean hoeft die desk nu ook weer niet te zijn.